„Nou, Elia, wat denk je? Zal ik dan toch maar eens praten met David?”
„Nee . . . komt tijd, komt raad.”
„Luister, Van Zuiden. Als de tijd komt dan komt Brammie Koperentuit met de raad. Onthoud dat. En ga nu breed en rijk naar buiten, zodat de Buurt kan zeggen 'Kijk, Elia van Zuiden heeft weer antiek gekocht bij Brammie! Wat een qocin, wat een rijkaard, ik wou dat ik Elia was’.”
„Wat een hoon,” fluistert hij.
„Je genezing is wellicht begonnen, Elia. Ga nu.”
Abraham draaide zich om en ging naar zijn secretaire. En lette niet meer op Elia, die geslagen zijn winkel verliet.
Toen Abraham Lezer boven bij het bed van zijn vrouw zat, zei hij: „Ik heb een rekening vereffend met Elia van Zuiden.”
„Ik dacht dat Elia altijd contant betaalde, Brammie?”
„Deze oude rekening was hij vergeten.”
„En je rekening met Gershom Speyer, Brammie, wanneer vereffen je die?”
„Zodra Gershom betalen kan. Ik verhoog de rente.”
Josina huiverde en keek hem aandachtig aan. „Brammie, neem Gods plaats niet in.”
„Daarvoor zorgt het Opperwezen zelf, Josina. Ga slapen, nu.”
Zij draaide het hoofd naar de muur en staarde maar met angstige ogen. Uren.
Het jaar 1831 is begonnen.
De stad houdt haar bastaardzondag op deze eerste januari. De rijken rijden in hun rijtuigen kriskras door de stad en brengen hun korte nieuwjaarsvisites; en spoeden zich daarna onverwijld naar huis om dan zelf pontificaal te zitten en te ontvangen.
De kleine man wandelt. Hij sopt in de modderige sneeuwbrij en heeft zijn plezier om breeduit te blijven staan en te kijken naar de rijkdom, die uit zijn wagens stijgt en statig langs huis-
83