schaduwen in de oogholten, onder de neus, tussen onderlip en kinnetje, alsof een demon haar heeft getekend.
Hij doet één stap naar voren, met vaag zich heffende handen, alsof hij haar schouders wil omvatten. Zij glimlacht in de spiegel, uitdagend: „Dat is lief van je, Brammie. Om de kandelaar te willen vasthouden, zodat ik m’n haar wat kan schikken.”
Hij neemt de kandelaar in z’n sterke rechterhand en licht haar bij, woordloos. En haar blanke, glanzende, slanke armen wriemelen voor zijn ogen, nu zij met gracieuze vingers wat schikt aan de zware blonde haarrol op het achterhoofd en de pijpekrullen langs de wangen. Hij sluit zijn ogen om zich te beheersen en klemt zijn kaken zo opeen, dat zijn gezicht verstrakt. Zij ziet het en glimlacht nog steeds als een duivelin naar haar spiegelbeeld.
„Brammie, je bent toch een echte, goeie, lieve, oude hter, om zo geduldig te wachten bij mijn toiletmakerij. Alleen, je lijkt een beetje te veel op god Mars, vooral nu, met die vastgeklemde mond en gesloten ogen. Maar toch, als je van mijn leeftijd was geweest en niet getrouwd natuurlijk, misschien, heel misschien had ik dan je vrouw willen zijn. Ik had voorwaarden gesteld en nummer een was geweest . . . weg uit deze verschrikkelijke buurt... uit deze straat. .. misschien uit dit land. Misschien, heel misschien had ik in Parijs of Wenen een leven met je willen leven. Wat een sprookjes een mens in z’n hoofd kan halen, Brammie, vind je niet? De werkelijkheid is gelukkig heel wat beter, je bent een prachtige vijftiger en gelukkig getrouwd met een lieve goede vrouw, mijn zuster Josina. God laat haar gezond worden. Amen.”
Door haar honende woorden heeft hij zijn beheersing herkregen. Hij opent de ogen en zij schrikt van de felle flikkering, die zij in de spiegel ziet. Een flikkeren, verscherpt door het kaarslicht, dat hij vlak bij het gezicht houdt.
„Ik hoop voor jou en voor mij, dat Josina spoedig beter is. Dan kun je dit huis verlaten, deze verschrikkelijke buurt en de Straat. Je kunt dan spoedig verstrooiing gaan zoeken in Parijs
77