vorst antwoordde: hoe moet dit gaan, zo ik alle leed dezer stad moet kopen? Waarvan zal ik mijn brood nemen? Toen zegde de arme koopman: ga rond in de stad, waarvan gij de vorst zijt en roep uit 'geef uw gouden en zilveren sikkelen, opdat ik het leed dezer stad zal kunnen kopen’. En de stad-vorst ging uit en hij stelde zich op de marktplaats en riep, gelijk de koopman hem gezegd had. En toen hij geroepen had, ziet, zo kwamen de armsten der armen en legden hunne halve sikkelen voor zijne voeten of een armvol koren. En ook de arme koopman kwam voor het aangezicht van de stadvorst. Als laatste kwam hij en legde vijf gouden sikkelen voor de voeten van de stadvorst en zeide tot hem: voor de vrouw, die haar leed verkocht om de wille van haar kind.”
De gouden munten vielen voor de voeten van Abraham Lezer en Jonas van Gogh nam zijn blauwkatoenen zak en slingerde hem op z’n kromme rug. En hij nam z’n stok en ging, gebogen onder zijn zak, met wapperende jas en verwaaide baard. Zonder een verder woord, zonder groet.
En Abraham Lezer zag hem gaan in de Straat en mompelde: „Ahasveros. .. die Gods woord verspreidt over de aardbodem. En Gods woord toont. ..”
En hij voelde zich moe en verslagen en gehoond.
Reeds drie maanden is Josina Lezer ziek en haar zuster Mirjam verpleegt haar geduldig en hartelijk. Met vaste hand bestuurt zij de huishouding van Abraham Lezer en onderwerpt zich niet aan zijn heerszucht. Daarom is Brammie de laatste tijd humeurig, zodat zijn sarcasme nog bijtender wordt. Josina ziet zijn onrust en maakt zich nerveus, hetgeen haar genezing niet ten goede komt. Op een dag zit hij bij haar en zij kijkt naar hem, als hij in de verte staart en ongedurig op z’n stoel schuifelt.
„Brammie, ga naar je winkel en vind daar je rust,” zegt zij zacht.
„Als ik rust wil vinden, vind ik die overal!”
73