„Jonas, waarom gebruikte je weer denkbeeldige bijbelteksten? Waarom nam je Saartje en mij in de maling?”
„Waren ze niet mooi?”
„Misschien waren ze mooi, maar ze zijn vals. Mag men de Thora bezoedelen en het Nieuwe Testament, dat ook een Thora is?”
„Echt of niet, wat is er voor verschil, Brammie? De mensen zijn blij met een tekst; dat is hun korte troost voor een leed. En waarom mag alleen een dooie profeet troosten? Waarom niet ook een oude, levende patriarch zoals ik? Is het ontiege taal die ik spreek, of mesjoggaas?”
„Nee, maar je neemt een recht, dat het jouwe niet is, Jonas van Gogh.”
„Hebben de profeten eerst om dat recht gevraagd of zijn ze zo maar gaan zeggen, wat op hun hart lag? Ah, Brammie, je spreekt of je ze persoonlijk hebt gekend en zij jou hebben opgedragen over hun gilderecht te waken. Luister naar een oude man, Brammie, een opstandig man, die zoveel heeft gezien en daarom op z’n eigen manier vertroosting brengt.”
„Dat kan ook anders, Jonas.”
„Laat me niet lachen. Ik verkoop bijbels, aan boeren, aan arme mensen, soms aan dominees. En denk je nou, dat ik die kan verkopen als Haarlemmerolie? Nee, dat moet ik doen met teksten. En omdat ik niet alle teksten ken, die in de bijbel staan en m’n klanten ook niet, maak ik ze naar de omstandigheden. En ze kopen m’n bijbels. Zelfs dominees hebben goedkeurend geknikt bij een tekst, die ik verzon. Ook vele dominees kennen de bijbel niet van A tot Z. Helemaal niet, noch naar de letter noch naar de geest. En de hoofdzaak, Abraham Lezer, luister goed, ik verspreid Gods woord en het mijne. En terloops leef ik ervan.”
„Waarom kwam je, Jonas?” vraagt Abraham korzelig.
Jonas buigt zich voorover en trekt een blauwkatoenen zak naar zich toe die tussen zijn benen staat. Hij peutert aan het touw, dat de zak sluit en zoekt dan moeizaam tussen de boeken
71