de staf van een majordomus. Hij denkt aan het overrompelende moment, toen hij haar zag met al haar bagage en zij hem vroeg, eigenlijk commandeerde, om de koetsier te betalen, die haar van het Delftse Veer naar hier had gereden. En dit geld had hij niet teruggekregen, bedacht hij, maar hij herinnerde zich ook niet dat zij terugbetaling had beloofd; hij moest nu wel aannemen, dat zij het als vanzelfsprekend had beschouwd. Ja, ja, men is zuinig, denkt hij, en een ander wil het met zien, dat is veel te lastig. Een kunst, rijden van het geld van zijn zwager. Zij had toch kunnen lopen en Semmie Pieper had de bagage wel gehaald voor een krats, want Semmie had grote verplichtingen aan hem. Toch is het niet netjes, Brammie, om Semmie wegens zijn verplichtingen goedkoop te laten zijn, nee . . . helemaal niet ... ik zal Semmie vanmiddag een boodschap laten doen en hem een gulden extra geven, als boete.
Hij sluit even de ogen en wiegt op en neer, zoals hij graag doet, wanneer hij aan iets denkt. En hij denkt aan iets prettigs, aan het wezen van Mirjam van Cleeff, zijn schoonzuster. Hij ziet haar ranke gestalte, haar donkere ogen in fel contrast met het vlasblonde haar, de ovale vorm van het gezicht, de smalle, rechte neus, de mongoolse wenkbrauwen, donker, dun en scherp. Aan haar mond wil hij niet denken, daarom opent hij snel de ogen, zucht en doet heel bedrijvig, met verplaatsen en afstoffen van zijn antiekschatten. Maar telkens komt het beeld van Mirjam terug, dit hoogmoedige gezicht, dat hem soms zo minachtend kan bekijken of door hem heenzien. Het is hem of soms alleen haar mond naar hem kijkt, die klassiek getekende, vastberaden, afwerende en begerige, felrode mond. De mond, waartegen hij al zijn heerszuchtige kracht moet opbrengen om te weerstaan en zijn soevereiniteit te behouden. Hij zucht en gaat naar buiten.
Daar kijkt hij door de etalagevensters naar binnen om te zien of alles goed is opgesteld en de begeerte van de clientèle kan opwekken. Dat doet hij graag, van buiten af zijn winkel in kijken en begerig naar een stuk antiek gaan verlangen. En dan
62