een hersenschudding was. En zij gebaarden druk tegen elkaar en alle ziekten van de familie, alle medische griezelverhalen tot in de derde graad, waren om hen heen als de ruiters van de Apocalyps. Maar daar waren ook de wonderbaarlijke genezingen en de uitzonderlijk hoge leeftijden. Om drie uur in de nacht was er dan eindelijk rust in die fel levende, kwaadaardige, goedhartige, wrede en sentimentele Buurt. En een sneeuwbui dekte barmhartig de vertrapte brij voor Brammies huis.
En Abraham Lezer werd zeer ernstig ziek. De diagnose van dokter Prins was juist en daarom werd zijn naam groter in deze eigenwijze Buurt, die veelal haar eigen geneeskundeleer aanhing en reeds vele dokters vernietigd had met het korte vonnis ‘Ah boeh ... weet ie veel’.
De commissaris was er echt kwaad om geworden en hij liet nauwkeurig speuren naar de daders. Stelen was erg, maar goed, dat had je nu eenmaal in een havenstad; vechten op het mes in een kroeg, ook goed, daarvoor was het óók een havenstad, maar iemand zo’n klap geven voor een zakje met geld, dat hij misschien sterven moest, was vuil, dat ging te ver. En bovendien scheelde het nog wel wat, wie de klap gekregen had. Want mijnheer de commissaris voelde zich een vriend van Abraham Lezer. Waarom? Dat wist hij zelf niet. De oude huishoudster jammerde maar en wilde terug naar de pastorale rust van Groningen; en daarbij, het verplegen werd haar te zwaar en Brammie was lastig. Om beurten kwamen mensen van de Buurt op ziekenbezoek. Heel even mocht men om de hoek van de deur kijken en zeggen: „Dag, Brammie, hoe gaat ’t?”
„Langzaam, goed, langzaam,” antwoordde steevast de huishoudster voor haar broodheer en duwde het bezoek terug naar de trap. Maar toch waren zij tevreden en op straat fantaseerden zij hele gesprekken die zij met Brammie gevoerd hadden.
En op een dag komt Rachel Houtkruier. Alleen. Zij keek niet om de hoek van de slaapkamerdeur, maar ging demonstra-
49