vloekte: „Door de honde zal je gegete worde, door de honde, Izebel. In de poort van de stad . .
De Buurt leefde met dit alles mee; was vereerd met de winkel van Abraham Lezer en de rijke gojim die bij hem kochten; keek vriendelijk en verzaligd naar David Houtkruier, was trots op de mooie Rachel en had intens plezier in de wekelijkse opvoering van Sheintje in de winkel van Lebber Vijg. Maar een ding bleef onbevredigd opgelost voor de Buurt en dat was het geval Josina en Brammie. Oi, waarom was hij teruggekomen en had zijn handel opgedoekt? Oi, waarom ging hij gekleed als een Engelse lord en verkocht antiek? Waarom was Josina van Cleeff niet terug? Dat men ruzie maakte was normaal, dat men wegliep was heel gewoon, maar dat men niet terugkwam? Hoe kan men z’n leven lang kwaad blijven? Ruzie? Ach wat, na vijf minuten moest men zo iets vergeten zijn en het goedmaken met een diamanten ringetje en een kop koffie met gemberbolus. Maar Abraham Lezer liet niets los en de oude huishoudster, die hij uit Groningen had ‘geïmporteerd’ wist niets, werkelijk niets. Daarom had Brammie haar genomen, uitgerekend daarom!
En zo leeft de Buurt voort, totdat het lente wordt, voorjaar 1826.
Mevrouw Belmonte zou een groot feest geven, want haar zoon Manuel kwam terug uit Brazilië, na een vijfjarig verblijf en beheer van de plantages van het huis Belmonte. Jolan-the is erg blij, want de eenzaamheid begint haar te drukken. Haar man Ignaz is bijna het gehele jaar op reis; het zaken doen is zijn leven en bovendien heeft deze zestigjarige genieter zijn maitressen door heel Europa. Jolanthe weet het, maar het woord scheiding kent zij niet en het enige verkeer met haar man, wanneer hij in Rotterdam is, bestaat uit hun gemeenschappelijke maaltijden en de ontvangst van gasten. Door zijn gedrag heeft zij ook geen belangstelling voor zijn zaken, maar onbemerkt en nauwlettend ziet zij toe op de stand van het enorme familie-
36