„Wie van jullie kent niet de drift? Die hem niet kent is geen mens, maar een zak meel. Wat Lebber Vijg heeft gedaan, weet ik nog niet precies, kan me nu ook niet schelen omdat ik heb gezien, dat jullie als een troep verscheurende beesten achter hem waren. Hoe kan een mens een mens jagen? Oi... heeft God jullie ooit gejaagd? Luister, wie Lebber Vijg uit z’n brood stoot, die zal ik weten te vinden. Oog om oog, tand om tand. En jij Sheintje, kom van je verhevenheid af, want ik ben terug, ik . . . Brammie Koperentuit. En nu naar huis .. . allemaal.”
De oploop verebt. Haastig gaat men terug naar zijn huis, zijn werkplaats of zijn handel. En Abraham Lezer loopt door de Straat, in het midden. Met zijn lage cilinderhoed, zijn lange jas met pelerine en de pantalon met hakkebanden; als een rijke vreemdeling. Zijn wandelstok tikt dreigend op de keien.
Er veranderde veel in die winter van 1825. Abraham Lezer liet de groot-koopman komen en ging over tot de totale verkoop van zijn voorraden. Toen kwamen de timmerlieden, braken het gehele pakhuis uit en maakten er een schitterende winkel van, met een deur in het midden van de pui en twee over de stoep uitgebouwde etalages met grote ruiten in houten sponningen. In deze winkel opende hij een handel in antiek en hetgeen hij te koop aanbood was mooi en gaaf en met inzicht gekozen, zodat al heel spoedig de equipages van de rijke christen-families voor zijn deur stonden en Semmie Pieper het heel druk had om alles te gaan bezorgen.
David Houtkruier werkte nu als leerling bij de kleermaker Vieyra. De wat vreemde Portugees was soms moeilijk te begrijpen, maar hij was een vakman tot in de toppen van zijn vingers en daarbij een zachtmoedig mens. David verdiende meer dan bij Abraham Lezer, want mevrouw Belmonte, die de livrei van haar manlijk personeel bij hem liet maken, had dit geëist, en een flinke bestelling gedaan.
Rachel Houtkruier had ook voordeel gehad van de gebeur-
34