nemen. Oi . . . tegen mij... oi . . . waarvan ie weet, dat ik leef als een monnik.”
,,Omdat je leeft als een monnik,” schreeuwt zij en stampvoet, „als je Rachel hebt uitverkoren, dan ga ik nog vandaag. Dan kan ze komen met haar kinderen en |e huishouding doen. En het loon, dat je me nog schuldig bent . . . leg het bij je bruiloft, want die zal groots zijn, als de grote, onschuldige, rechtvaardige, behulpzame en wijze Brammie Koperentuit trouwt.”
„Waarom hoon je me?”
„Omdat jij me al twintig jaar hebt gehoond. Omdat |ij over mijn jeugd hebt heengekeken, als over een verdord en lelijk land. Omdat |ij me geketend hebt met je geest en je verschijning . . . ja . . . met wat? Mijn God, en ik heb gewacht, gehoopt, gedroomd . . . mijn God!"
„Er was niets tussen Rachel en mij.”
„Er was niets . . . nu is er iets . . . nu, sinds een uur. Probeer een vrouw niet te bedriegen. Nu hoon je me niet meer, Abra-hem Lezer, nu rust je sarcasme. Omdat je schuldig bent en omdat je dat voelt.”
Zij sloeg de handen voor haar ogen, het lichaam schokte van verdriet. Toen draaide zij zich om, rukte de binnendeur open en snelde de trap op naar het bovenhuis. En Abraham Lezer woelde door zijn haren en baard, zeeg achteloos neer op een baal lompen en fluisterde: „Adaushem . . . dat Gij mijn verhulling moest wegrukken . . . dat Gij mij naakt hebt getoond . . . aan haar ... en aan mezelf.”
Als een ongeluksbode snelt Sheintjc Rosenfeld door de joodse Buurt. Van deur tot deur, trap op, trap af. En zij bericht de breuk van Brammie Koperentuit en Sien van Gleeff, zijn huishoudster.
Zij vertelt dat Sien het huis is uitgegaan met haar karbies; gewoon, héél gewoon, alsof zij vlees ging kopen bij Gershom Speyer. Maar ze was niet teruggekomen, had stiekem de post-
27