„Nee, maar je weet toevallig iets meer van de handel dan Pleun. Wat kan David bij je worden?”
„Rachel, je zoon kan bij me worden . . . nou ... de baas, de eerste commies, de tweede commies, de derde commies, de magazijnmeester, de kassier . . . weet ik veel, alles ... en niks.” „Je draait er omheen. Dat kan David allemaal niet worden, want je hebt geen knechten.”
„Een grote zegen, weet je dat, Rachel?”
„Brammie, luister! Ik kan de twintig stuivers van David niet missen. Maar als het om z’n toekomst gaat, dan z£l ik ze missen. Dan zal ik een paar uur langer in de nacht japonnen naaien.” Zij stampvoet en haar donkere ogen gloeien van drift. En hij kijkt met welgevallen naar de knappe weduwe.
„Rachel, waarom trouw je niet?”
„Met wie?”
„Ik heb gehoord, dat Gershom Speyer wakker ligt om jou.” „Wie kon Gershom Speyer wakker zien liggen, Brammie?” „Waarom vraag je met de vraag, Rachel? Je weet wat ik bedoel, de hele qehiloh heeft, bij wijze van spreken, Gershom wakker zien liggen om de mooie Rachel.”
„Laat de hele kille dan maar naast hem gaan liggen en zijn vrouw zijn. Ik niet. Hu, hij ruikt naar bloed.”
„Koeiebloed of mensenbloed, Rachel?”
„Wat zeg je, Brammie? Wat zeg je?”
„Je hoorde me toch, Rachel. Wat kies je?”
„Je maakt me bang.”
„Dat doe ik met opzet, Rachel, je mocht eens gaan twijfelen en de bloedlucht wegwuiven en toch met Gershom trouwen. Mensenbloed zul je niet wegwuiven.”
„Mijn God, Brammie, wat moet ik vragen?”
„Je zult vragen: waarom sprak je van mensenbloed?” „Ik vraag,” fluistert Rachel.
„Herinner je Hefzibah, zijn vrouw. Een kerngezonde, blozende en knappe vrouw. En opeens was ze dood. Zo maar ... opeens, na een feestje met veel eten en snoep.”
24