„Bespaar me je bitterheid. Ik wil niets horen, Brammie.”
„Ben je bang?”
„Ja . .. want ik vrees, dat een wereld zal vergaan, die ik in m’n gedachten heb opgebouwd ”
„Sien ... moet ik mezelf aan je verkopen?”
„Ik speel niet met je, Abraham Lezer. Zwijg.”
„Ik kan niet, Sien. Nu zeker niet, omdat je iets vermoedt.”
„Ik heb me bijna geheel aan je gegeven, Brammie. Laat me dat kleine restje, dat is, niet te weten wie je bent.”
„Als ik het laatste restje neem, geef ik je iets terug. Mezelf.. het antwoord op de twintigjarige vraag, waarom ik lorrenkoopman was en jou liet wachten voor het hek van m’n cynisme.”
Hij had de ogen gesloten, greep naar haar hand, die ze weigerde.
„Brammie, ik hou veel van je... je bent m’n leven. Waarom? Daarop is geen antwoord, want er moet geen antwoord zijn op het kloppen van het hart. Ik wil je onderwerping niet, omdat geen enkele vrouw de onderwerping van haar man mag eisen en genieten. Daarom zal jij niet praten. Ik zal zeggen waarom er twintig nutteloze jaren zijn geweest, en je zult me nóóit antwoorden, omdat ik geen antwoord wil.”
Hij hield de ogen gesloten en zijn hand omklemde de hare als een schroef, alsof hij bang was te zullen vallen in een onpeilbare diepte. Zij vervolgde: „Het prijsgeld van het schip had bezit genomen van Abraham Lezer, die arme joodse jongen. Het ontwikkelde zijn egoïsme om alléén te willen genieten van de zekerheid van een groot vermogen, van een stille macht, die naar believen kon worden gemobiliseerd. Wat een genot, als op een dag die arme voddenkoopman zich ging meten met de rijke, dat die arme schlemiel de rijke plotseling kon overvallen om zich te wreken over de jarenlange minachting. En daarbij het onrustige joodse gevoel, dat de afgunst kan peilen van zijn gastheren en de onderdrukte roofzucht van
179