ik ben nog een jonge bruid, al had ik reeds grootmoeder moeten zijn.”
Hij maakt zich los uit haar armen; zij neemt haar mandje om naar boven te gaan. Bij de binnendeur keert zij zich om, glimlacht vreemd en zegt: „Susanne en Mordechai kunnen logeren bij Mirjam. En mijnheer de commissaris zal je winkel wel extra laten bewaken. Dan kun je aan Elia van Zuiden vragen, of hij zolang Richter wil zijn in de Buurt. En de mislukte moordenaar van Manuel wacht nog best een jaartje om zich door jou te laten vangen.”
„Josina!” riept hij boos.
„Ja ... . mijn meester, uw lessen waren voldoende voor mijn hele leven.”
Dan moet hij opeens onbedaarlijk lachen en gaat zitten op de dekenkist.
En .Josina sloot zachtjes de binnendeur achter haar brede, wiegende crinoline.
Die middag kwam de tabakskoopman Rietborn naar de Buurt. Naar Abraham Lezer. Verbaasd bekeek hij de forse man, die met een zorglijk gezicht in zijn winkel stond.
„Is er brand, mijnheer Rietborn?” vraagt hij gemoedelijk.
De tabaksman lacht wat wrang en antwoordt: „Ja. Een eigenaardige brand. Mijn laatste contanten branden in m’n handen.”
„En u verwacht assistentie van de spuit van de Buurt? Van de onderbrandmeester Abraham Lezer? Van hem alléén, zonder de spuitgasten?”
„Ja.”
„Hoe, mijnheer Rietborn?”
„Mijn collectie antiek moet ik verkopen. Ik kom u vragen om te taxeren. En een bod te doen.”
„Ik zal zoveel baar geld niet hebben, mijnheer.”
„Kent u mijn verzameling?”
„Van geruchten. Men beweert dat tweehonderdduizend gulden niet voldoende zullen zijn.”
171