ouders, die vurig hopen dat de verloving zal afspringen. Want David blijft de zoon van Rachel. En Rachel blijft Rachab, de hoer van Jericho.
Lea strijkt David zacht over de donkere haren, neemt z’n hoofd tussen haar koele handen, kronkelt wat met haar lenig lichaam en zoent hem. Ze zegt: Natuurlijk, David, natuurlijk,
jongen, we zullen er samen best komen en ik kan zuinig zijn. Misschien kom je later toch vooruit en word je commies voor de expeditie. Dan zijn we rijk in vergelijking met het loon van een loopknecht en dan zullen we kinderen kunnen hebben. Natuurlijk, Devi, het komt best goed.”
Zij zoent hem op de ogen, omdat zij van hem houdt én opdat hij het vreemde lachje in haar ogen niet zal zien, met de lichte spot rond de vastberaden mond.
Maar de volgende morgen is zij bij haar aanstaande schoonmoeder en zegt: „Ik heb het verhaal van David gehoord, moeder. Ik vraag vergiffenis voor z'n woorden, maar hij weet daar niets van.”
Verbaasd kijkt Rachel naar Lea en ziet, dat zij geen meisje meer is, maar een jonge vrouw van twintig jaar, schrander en wijs, zoals vele joodse vrouwen dat reeds vroeg kunnen zijn.
„Lea, begrijp je me? Waarom ik alles deed en dat andere maar een bijkomstigheid was? Soms een decoratieve, bekoorlijke bijkomstigheid?”
„Ik begrijp het, moeder. Ik heb het lot gezien van Saartje van Bienen, van Jettie Polak, van allemaal die geen man meer hebben en voor wie niet was gezorgd.” en nadenkend vervolgt zij: „en tan hen, die nog een man hebben, die een schlemiel is of een tevreden bolusmannctje.”
„Lea, David is ook zo’n bolusmannetje, die tevreden is met z’n loontje en z’n kippesoep op vrijdagavond. En niet veel meer verlangt dan de sjoel op sjabbes en de feestdagen.”
„Moeder . . . nóg is David een bolusmannetje. . . nog éven.”
„Lea!”
167