ben ik hier om mij dat verschil door jou te laten uitleggen. En misschien heb je me nog wat anders te zeggen.”
„Nee, Brammie, beslist niet. Je bent een beste brave kerel en een baasspeler in je Buurt, maar voor speurder ben je zeker niet in de wieg gelegd.”
Geërgerd gaat Abraham zitten. Manuel lacht maar, zijn blanke tanden zijn zichtbaar onder het koene kneveltje. Daarom trekt Abrahams boze bui weg, want Manuel is toch een vrolijke, knappe kerel, die van zijn toestand het beste tracht te maken, ter wille van Mirjam en zichzelf.
„Mani,” zegt Abraham nu vertrouwelijk, „Mani, al ben ik dan een politieman van niks, toch kom ik terug op die overval bij Dordrecht. Ik verdenk Jan Hey niet meer en mijnheer de commissaris is het met me eens. Voor zo iets is hij niet intelligent genoeg. Maar nu blijven er nog twee, die het gedaan kunnen hebben!”
„Wie dan wel, mijn beste, wie verdenk je dan van een perfecte intelligentie gepaard aan roofzucht? De nieuwe fase, de gentleman-bandiet.”
„Spotten, altijd maar spotten. Ik verdenk Ari Rietborn of Rachel Houtkrnier.”
„Wat zeg je? Rachel Houtkruier, de costumière?”
„Ik zei ook Ari Rietborn, Manuel.”
„Ik wil eerst praten over Rachel Houtkruier. Weet je alles, Brammie?”
„Alles.”
„Weet dus Mirjam alles?”
„Dat dus is een belediging, Mani.”
„Mijn ernstige excuses, Abraham.”
„Mirjam wist slechts dat je het huwelijksbed als een deskundige zou beklimmen, Mani. Die wetenschap had zij door haar vrouwelijke intuïtie; persoon en namen zijn haar onbekend en interesseren haar niet.”
„Waarom zou Rachel mij zo haten?”
„Weet ik niet, Mani. Alleen dit. Vannacht droomde ik van
162