kiks en de bolus! . . . Pomp weg die vis- en vleesbuike . . Hale . . . een, twee, een, twee ..
F.n dan antwoorden de gasten van Jan Hey: „Ha, die jode-manne . . . pomp je eige nie weg . . . Héé, jongeées . . . kaik ze blazée ... ze blaze de andere huize ook nog in de hens . . . Ha .. . die Brammies, douw je baard in je broek, anders gaattie in de fik . .. Ha, die Rotterdamse jodemanne . . . hale . . . een, twee, een, twee ... haléé ...”
De spuit van Abraham: „Scheur je ossevelletje niet, Bata-viere . . . jullie spuite jajem . . . het brandt steeds maar harder ... spoel effe je mond ... hale ,.. een, twee, een twee ...”
Zo spotten zij onder het zware werk aan de handpompen, al de spuiten die tot het vuurfestijn zijn toegelaten door de hoofdbrandmeester Rietborn, de tabakskoopman. Een eind verderop staat de spuit van de Dijk; daar is Gijs van der Zwan onderbrandmeester, hij houdt tevens een oogje op de gasten van het Achterklooster, die hun spuitmeester, een kippige schoenmaker, danig in de maling nemen en hem soms venijnig en onverwacht een straaltje water geven, zodat de man drijfnat is.
Jan Hey wipt even over naar Abraham Lezer, nat van zweet en water. Hij zegt: „Brammie, nou ik je hier tref, vertel mijn d’r is, waarom hebbie mijn van de straat geveegd, toen, voor Belmonte?”
„Ik heb je gezocht, die avond, om rekenschap te vragen. Maar mijnheer de commissaris had je al gehaald. Wat wil je dan?”
„Jij mijn gezocht, die avond? Sprokies.”
„Vraag het dan aan Gijs. De hele kroeg was dronken van mijn rondjes. Sufferd, die ik was. En ik was je totaal vergeten.”
Jan Hey keert zich bruusk om, kijkt of de gasten behoorlijk pompen en loopt op een drafje naar de spuit van de Dijk.
„Hé, Gijssie? Was Brammie bij jullie in de kroeg, toen mijnheertje me van de Dijk veegde? Hé . . . Gijssie?”
153