werkte hij nooit met zijn handen. De leurders moesten zelf wegen, maar daar stond Abraham Lezer dan ook altijd bij. Voorts moesten zij het gewogene storten op een aangewezen plaats en dan betaalde hij uit. Altijd iets méér dan de concurrentie, die met knechten werkte. En voor de afvoer van zijn goederen had hij ook een systeem. Op gezette tijden verkocht hij zijn gehele voorraad aan één groothandelaar. Hij deed dit tegen een lage prijs, met de mededeling dat hij ermee ophield. Hij bedong een bedrag voor alles te zamen, gaf de sleutels van het pakhuis en wanneer dat door de knechts van de groothandelaar was leeggehaald én schoongemaakt, begon Abraham Lezer opnieuw. De branche kende reeds jaren de methode van Lezer, liet hem zijn plezier om deze truc, kocht goedkoop en goed gesorteerd en lette verder niet op hem, totdat hij weer overging tot de ‘klysma’, zoals Abraham dit schoon uitverkopen betitelde.
Klokslag twaalf uur sluit Abraham de deuren van zijn pakhuis; reeds om kwart voor twaalf laat hij niemand meer bij de schalen. Hij zegt tegen David: „Ga mee naar boven. En eet. Josina zal je een bordje geven.”
De zware man gaat statig de trap naar het bovenhuis op. Daar betreedt hij zijn slaapkamer om zich te wassen. Als hij, gekleed in zijn lange kamerjas en met een schoon kapje op het hoofd, zijn woonkamer binnenstapt, zit David reeds aan tafel. Hij heeft zijn brood uitgepakt en op het bordje gelegd, dat de huishoudster hem heeft gegeven, te zamen met een glas. Zijn wijnflesje met thee staat er naast.
Abraham Lezer kijkt de jongen opeens streng aan met zijn grijze ogen onder zware wenkbrauwen; en strijkt langzaam zijn baard.
„David Houtkruier! Heiden! Zoon van de Baal!”
Verschrikt staat de jongen op, kijkt verward naar Abraham Lezer en de huishoudster, die is binnengekomen met een dampende soepterrine.
„Sinds wanneer val je aan op je voedsel als een beest?
12