huwelijk brak. Het deed hem geen verdriet, zoals geen enkele breuk met een vrouw, vroeger. Vreemd vond hij dat Rachel zijn afkoopsom weigerde, hem toeslingerde geen beroepsmaï-tresse te zijn geweest. Hij deponeerde het geld op een bank en zij heeft er nog niet over beschikt. Hij zal het laten staan, want straks, later, misschien vele jaren later zal zij het nemen.
Hij denkt ook aan Ari Rietborn, die met hem dobbelde en een vermogen verloor. En nog steeds betaalde Ari niet en hij heeft geen doorslag gegeven. Dat doet men niet, speelschulden zijn ereschulden; en als een man in hun kringen indringt, dient hij de consequenties te aanvaarden. Een vreemde kerel, die Rietborn, charmant, omhoogstrevend naar de toplaag van de Nederlandse handel, zonder bedenkingen en roekeloos kapitaal en bestaan riskerend voor dat ene doel: naam! Opeens ziet hij het harde gezicht van Ari voor zich, op die avond toen hij zo zwaar verloor en uitstel vroeg. Een gezicht vol haat en . .. dreiging. Het uitstel is hem verleend, maar de tijd is nu ruim verstreken en de bankiers hebben nog geen remise ontvangen. Even flikkeren Manuels ogen, want hij geeft altijd correcte afdoening en verwacht niet minder.
Voort deint de reiskoets. Hij kijkt naar Mirjam, die rustig slaapt tegen zijn schouder. Hij ziet het blonde haar schemeren en het gezichtje zich verliezen, spits, in de duisternis. Een beeld komt hem voor de geest. Zo lag er nog eens een vrouw tegen zijn schouder, een vrouw die niet sliep, maar hem bezwoer in Brazilië te blijven en haar te trouwen. Een christenvrouw van Spaanse adel. Koel en snel doorleeft hij weer een nacht met haar, een wilde nacht op een van zijn plantages. Kort daarop is hij naar Holland vertrokken, zonder haar te hebben geantwoord op de vraag, toen in die reiskoets gesteld. Een brief kreeg hij van haar oudste broer, waarin genoegdoening werd geëist voor de schande, die hij over hun huis had gebracht door zijn zuster te verlagen tot een bijzit; een zeer dreigende brief. Even trekt Manuel Belmonte met de schouders alsof hij een onaangename herinnering van zich wil schudden. Onrustig wie-
135