nen en haar tranen terug te dringen. Dan wiegt zij naar binnen en Abraham volgt, zwijgend en stuurs. Aan de overkant gluren de vrouwen vanachter de gordijnen of vanuit de diepten van de winkels.
„Wat wil je kopen, Rachel?”
„Een cadeau voor Manuel Belmonte. Een geschenk voor mijn lief, dat wil ik kopen bij zijn aanstaande zwager. Men moet profijt hebben van zijn familie.”
„Ook in de winkel kan ik je niet volgen, Rachel. En ik zal je niets kunnen verkopen, ik heb geen cadeaus die een hoon uitdrukken. Daarvoor zul je bij Ziekenoppasser moeten zijn, hij verkoopt schertsartikelen, mutsen en feestneuzen.”
Zij speelt met een klein toledodolkje. Zij trekt het half uit de bloedrode Marokkaans lederen schede, kijkt met genepen ogen zinnend naar het gevlekte lemmet. Haar tanden schemeren vochtig wit tussen de lippen, want zo fel klemt zij haar kaken opeen. En hij ziet de haat, die haar gezicht ontsiert.
„Veel gebruikt, Brammie, maar een mooi cadeau voor een man, die weet te vechten, te drinken en te minnen. En die dobbelt om vermogens, ijzingwekkend scherp weet te spelen.” „Deze recensie over Manuel Belmonte is nieuw voor me, maar de speelse vinger Gods drukt nu mijn ogen dicht en stopt mijn oren toe. En sluit mijn mond. Dat doet die vinger ter wille van Mirjam van Cleeff, die nu voelt en denkt als Rachel Houtkruier, vijf jaar geleden.”
„Wat kost deze dolk, Brammie?” vraagt zij lief.
„Deze dolk is niet te koop.”
„En deze zilveren qidushbeker? Hij ziet eruit als de gifbeker van Socrates.”
„Ook deze qidushbeker is niet te koop. En heb je wel eens de gifbeker van Socrates gezien, Rachel? Misschien heb ik wat voor je, kijk, een oude prent van de terechtstelling van een gifmengster. Kijk, Rachel, met de bijl werd ze onthoofd. Neen, neem maar niet, dat is te griezelig.”
„En dit schilderij, Brammie? Deze naakte venus? Het lijkt
124