derde. Maar haar verschijning was geheel af. Haar japon van lichte zijde was gemaakt volgens de laatste mode en tekende scherp de nog jeugdige vormen van haar lichaam, boven de deinende hoepelrok. Het kleine luifelhoedje kon nauwelijks haar weelderig haar omvatten waarin enkele zilveren draden zich opdrongen. Onder de kanten mitaines flonkerden diamanten aan haar beringde vingers, zodra zij gracieus bewoog om haar parasolletje op te zetten of haar kasjmier sjaal wat losser te schikken.
Abraham Lezer rijst op van zijn stoel, nieuwsgierig kijkt hij nu naar de rijpe, elegante vrouw. „Mevrouw Houtkruier, wat verschaft mij de eer? Is er geen dodelijke vijandschap tussen ons?”
„Die is er, Brammie en wel zolang, totdat jij je laatste woorden herroept.”
„Ik wil eerlijk zijn, Rachel. Ik heb bemerkt, dat je oprecht geen spijt had, dat jij mevrouw Lezer niet werd. Ik heb gevoeld, dat jij nooit van me hebt gehouden en dat mijn ijdelheid zo groot was, dat ik heb durven denken, dat je stamelend van geluk in m’n armen zou tuimelen. Is dit voldoende, Rachel?”
„Ja . . . maar er is nog veel meer, dat je terug moet nemen.”
„Dat andere? Nooit, Rachel, dat blijft op je rusten en daarvan neem ik niets terug.”
Zij had naar de grond gestaard, kijkt nu heftig op: „Het gaat vanzelf ten einde, Brammie. Manuel Belmonte zal spoedig je zwager zijn en dan heb je ook dat van me weggenomen. Eerst je ijdelheid en dan de oorzaak van je gramschap. Je mag veel van God, Abraham Lezer. En God heeft een speelse vinger . . . een speelse vinger ten gunste van één mens.”
„Rachel, Rachel, ik heb moeite je te volgen.”
Zij lacht, maar het klinkt treurig. Dan tikt zij met het parasolletje op de keien. „Volg me nu in je winkel, Brammie, dat is niet zo moeilijk voor je zakelijke hersens. Ik wil wat van je kopen.”
Zij klapt haar parasolletje open en dicht, om tijd te win-
123