goed in, hoe weinig ze wisten van hoe het hoorde. Hun enige steunpunten waren de blikken, die ze af en toe wisselden met Joseph en Dina, en de verre van officiële bemoeiingen van hun kleinkind, Lina’s anderhalf) arige zoon. En het enige reliëf in de gang van het bruiloftsmaal was, toen Dina’s vader, gelukkig al in het begin van zijn rede, zich wendde tot zijn jonge, veelbelovende zoon, en deze jonge, veelbelovende zoon hem kort in de rede viel:
„Vergeef me, dat ik u niet laat uitspreken. Ik wou graag, dat deze dag een dag van eerlijkheid was. Ik ben niet veelbelovend, - ik heb nooit veel beloofd. Het enige, wat ik beloofd heb is, dat ik van Dina zou houden. Altijd. Die belofte hebt u pas vandaag aanvaard. Het spijt me, maar het is een beetje te laat.” Toen hij weer neerzat, en Dina, geschrokken en verlicht tegelijk, onmerkbaar tegen hem aan leunde, was er een korte stilte. Toen nam Dina’s vader het papier met zijn rede weer in de hand, zocht waar hij gebleven was en ging verder. Een paar keer haperde hij, en ieder wist, dat daar het woord „veelbelovend” had gestaan, dat nu moest worden overgeslagen. Toen hij het papier weer in zijn zak had gestoken, met een definitief gebaar, was er een onmerkbare zucht van verlichting, en doordat iedere verdere aspi-rant-redenaar zijn papier in de zak hield, werd alles er veel plezieriger om.
Ja, - dat was de bruiloft, die de anderen met hen
57