64
״Ik vind schoonmaak fijn,” zei Eva, ״want dan vind je allemaal dingen van vroeger.”
״Kijk eens,’ zei Moeder, ״hier zul je wel geen gomeits in vinden.”
Het was een hagodo.
«Mag ik even de plaatjes kijken?” vroeg Eva.
Want al was schoonmaken nog zoo fijn, — plaatjes kijken was nog fijner.
Eva kende alle plaatjes. En de heele geschie-denis van Pesach, óók die, waarvan geen plaatjes waren, kende ze ook.
Zachtjes voor zich heen vertelde ze alles van de plaatjes.
״Die man slaat die andere man zoo. Gemeen. Dat is een Egyptenaar, en die slaat een Jood. De Joden hebben het zoo naar in Egypte. — Daar is Mozes bij Faro. En hij zegt: laat de Joden weggaan. Maar Faro doet het niet. — Daar krijgen de Egyptenaren tien straffen. Allemaal bloed in plaats van water, en allemaal kikkers, — bah, — en kleine diertjes overal, en leeuwen en tijgers, en alle koeien ziek, en zelf allemaal ziek, en erge hagel, en sprinkhanen die alles opeten, en heele-maal zwart, dat is, dat alles donker is, en de