61
״ ״Wat moet ik met iemand doen, waar ik veel van houd ?” ” vroeg de koning.
״ ״Nou,” ” dacht Haman, ״ ״daar bedoelt hij mij natuurlijk mee.””
En hij zei:
״ ״Dan moet u hem op een paard van u laten rijden, met uw mooie kleeren aan, en dan moet er een deftige man voor hem uitloopen, en die moet roepen: ״ ״Zóó doet de koning met iemand, waar hij veel van houdt.” ”
״״Prachtig!”” zei de koning, ״״jij bent die deftige man, die voor hem uitloopt, en Mordechai is die man, waar ik zoo van houd.””
Toen schrok Haman erg. Maar hij moest het toch doen.
En toen ze den volgenden dag weer bij Esther aan tafel zaten, vroeg de koning weer, wat er was. En toen zei ze het. En ze zei ook, dat Haman die slechte man was, die de Joden wou doodmaken. En dat zij nog wel een Jodin was. En toen werd de koning zóó boos op Ha■ man, dat hij hem liet doodmaken. En toen is alles goed afgeloopen met de Joden. En nou is het uit."