58
״ ״O,” ” zei ze, ״ ״dat mag niet eens voor den koning, met zulke leelijke kleeren bij het paleis komen.” ״
En ze stuurde een boodschap naar Mordechai, dat het niet mocht. Toen liet Mordechai haar zoo’n brief lezen, dat de Joden werden doodgemaakt. En toen schrok ze erg.
״ ״Ja,” ” zei Mordechai, ״ ״maar jij bent net zoo goed een Jodin. Je moet niet denken, dat er met jou niets gebeurt, omdat je koningin bent. En mis-schien kun jij wel maken, dat het nog goed af• loopt.” ״
״ ״Hoe dan?” ׳־
״ ״Ga naar den koning, en vraag hem, of het alsjeblieft niet hoeft te gebeuren.””
Eerst durfde Esther niet. ־Want de koning kon wel eens heel boos worden, als je bij hem kwam, zonder dat hij je geroepen had. Maar ze ging toch. Flink, hè? En eerst vastte ze, om God te vragen, of Hij haar wou helpen. Daarom hebben Vader en Moeder gisteren ook gevast. De koning was heelemaal niet boos. Hij vond het juist aardig, dat ze kwam. En hij vroeg, wat ze wou. ״ ״Ik wou, dat U met Haman morgen bij me kwam