13
4. NAAR BED.
Kijk, daar had je Vader ook al. Hij kwam uit sjoel.
״Goed sjabbos, Moeder,” zei hij. ״En goed sjabbos, Eva. Hè, wie is dat vreemde jongetje daar? Dat heb ik hier nog nooit op Vrijdagavond gezien!"
״Ik ben Jacob!” lachte Jaap.
״‘Welnee,” zei Vader. ״Jacob ligt al lang in bed. Die blijft nooit op met Vrijdagavond. En die heeft ook nooit zoo’n mooi, wit pakje aan. — Nee, hoor, jij bent een veel deftiger jongen dan Jacob."
״,t Is mijn hansop!” riep Jacob, en hij sprong in de kamer rond van pret.
״Ssst,” zei Moeder zachtjes in Jacobs oor. ״We zullen Vader foppen. Net doen, of je een ander jongetje bent. Een vreemd jongetje."
Jacob knikte.
״Vader, ik ben een ander jongetje.”
״Ja,” zei Moeder, ״hij vroeg straks, of hij van-avond hier mocht zijn. En toen heb ik hem maar binnengelaten."