XI
hele school haar achterna. Buiten zingen ze, zingen ze, aldoor hetzelfde lied: dat ze zo gelukkig zijn en dat hun lot zo goed is. Ze weten het niet, maar ze merken opeens, dat ze in een wijde kring staan en de handen op eikaars schouders hebben gelegd.
Die ene overgebleven juffrouw was Clara Asscher-Pinkhof. Dat niet begrijpende onbewust-zingende jongetje van vijf jaar, dat was ik.
Ik mocht de hellekampen wel overleven. Ik mocht en mag meemaken dat er nieuwe generaties Joodse kinderen worden geboren en opgroeien die nu, G’d zij dank wel begrijpend ״Aschrénoe” kunnen zingen, ״gelukkig zijn wij״.
Even gelukkig ben ik dat voor deze kinderen het verrukkelij-ke boek ״Van Twee Joodsche Vragertjes” is herdrukt.
Rabbijn Jitschak Vorst
Amstelveen, siwan 5739 juni 1979.