Je weet wel, van die wit-te krui-mels* Lies-je moest er erg om hui-len*
Zoo'n stou-te poes ook, om die lie-ve pop zoo'n pijn te doen!
Ze vroeg aan Moe-der, wat ze met pop haar arm-pje moest doen*
„Ja,” zei Moe-der*
„Ik denk, dat pop naar den dok-ter moet/' Lies-je ging met pop in een hoek-je zit-ten*
Ze kus-te haar zacht-jes*
„Hoor eens, pop/' zei ze in pop haar oor-tje*
„We moe-ten straks naar den dok-ter* Maar dat is niets erg, hoor*
Hij zal je maar héél e-ven pijn doen/' Pop zei niets*
„Flink hoor/' zei Lies, „dat je niet huilt* Zul-len we maar met-één gaan? Goed*" En ze stap-te met pop de straat op*