30
vork ge~brui~ken»
Die was veel te zwaar»
Ze droe-gen hooi op hun schou~der naar de wa-gen»
Ze had-den het drukt hoor!
En warm ook»
En dorst had-den ze ook*
Daar kwam de vrouw van boer Ja-kob het land op*
O, o, wat had ze daar?
Twee be-kers kar-ne-melk»
Heer-lijk fris*
Die moch-ten de jon-gens op-drin-ken» En ze had ook voor elk een plak rog-