23
Maar op een a-vond bc-dacht ze er wat op»
Ze zou naar bed gaan»
Ze had haar nacht-pon al aan»
Die was ook kort»
Jam-mer, hè?
Kon ze nou niet één keer-tje een da-me
■ ■ O
zijn?
Die na-re kor-te nacht-pon ook! Wacht eens e-ven!
Ze nam een hand-doek van het rek-je» Die speld-de ze on-der aan haar nachtpon»
Hè, wat leek dat lang!
Tot op haar voe-ten»
Een ech-te da-me, hoor!
Nu nog het haar*
Dat was moei-lijk»
Ze had geen haar-speld»
Hoe moest dat nu?