46
Maar poes moest er niets van heb-ben. Die liep gauw weg.
Ze wou niet ziek zijn.
En ze wou niet be-ter ge-maakt worden ook! _
io. Met inkt.
Die Han-nes kan toch schrij-ven, zeg!
Heel keu-rig op de lijn-tjes.
De neer-haal maakt hij ste-vig dik, De op-haal maakt hij fijn-tjes.
Een en-kel spat-je hin-dert niet,
Zoo denkt hij on-der 't schrij-ven. Zoo'n lan-ge brief, en dan met inkt, Dat kan niet net-jes blij-ven.
Nu is hij klaar. Nu kijkt hij op.
Och, Han-nes kijk eens even!
Waar komt die zwar-te neus van-daan? Je neus heeft mee-ge-schre-ven!