8. Ver - haal-tj es.
Moe-der heeft het druk in de keu-ken. Ze kan nu geen ver-haal-tjes ver-tel-len. Moe-ders we-ten bij-na al-tijd ver-haal-tjes.
Maar soms gaat het heusch niet.
Er moet toch ook e-ten ge-kookt worden.
Nu moe-ten de broer-tjes el-kaar maar ver-haal-tjes ver-tel-len.
Ze zit-ten naast el-kaar in de groo-te