13
Maar denk je, dat hij daar naar keek? Nee hoor.
Er was maar één ding, waar hij naar kij-ken kon.
En dat was niet bij hem in den tuin. Dat was in den tuin bij buur-man. Weet je, wat het was?
Een groo-te ap-pel-boom.
Met heel veel tak-ken.
Met groe-ne blaad-jes.
En met roo-de ap-pels.
Hij keek niet naar de tak-ken.
Hij keek niet naar de blaad-jes.
Hij keek al-leen naar de ap-pels.
Dat kun je best be-grij-pen, hè?
Want ap-pels zijn zoo mooi om naar te kij-ken.
En ze zijn nog mooi-er om in te happen.
Maar als ze aan een boom han-gen,