Al - lang van te vo - ren ver - lang je er naar: De
We zit ־ ten zoo stil en zoo blij bij el - kaar, En
mooi-ste, de heer ■ lijk - ste a - vond van ’tjaar; Als
Va - der leest voor, en wij luis- t’ren er naar. En
Va - der aan ’t eind van de ta - fel zit, En
kijk: al be - grijp je niet al - les zoo goed, Toch
al - les zoo mooi is, en blin ־ kend, en wit. Daar
weet je wel, wat het be - tee - ke ־ nen moet. En
staan ze: de mat-zes, het been ־ tje, de wijn, De
dan, als het uit is, ver - lang je al - weer Naar
24