CHANNOEKO-LICHTJES.
Ze zijn toch zoo aar ■ dig, die Chan ■ noe - ko -
Ze luis - te ■ ren toe, hoe we al - le - maal
ffi1" ^ P 1 ^ 1 ^ ^1^ ׳־ ■I
licht-jes; Ze kij - ken ons aan, net als klei - ne ge-zin • gen Van ’tChan-noe-ko-feest en van heel moo-ie
zicht - jes, Zoo vroo - lijk en blij. Zoo mooi, dat we din - gen, En knik - ken er bij. Maar is het zoo
tel - kens er naar moe - ten kij - ken, Zoo licht, dat ze laat, datw’inbed zijn ge-kro-pen, Dan hou - den ze
haast wel op zon-ne-tjes lij-ken, Die vlam-me-tjes-rij. ook niet hun oog-jes meer o-pen, Dan sla-pen ook zij.
15