0 .. 0 gj De melkboer reed bij de huizen langs gj
Om voor melk voor de kind’ren te zorgen, g|
gj En toen Marietje opendeed, gj
0 Zei hij: „Morgen!” g{
0 0
JSJ En Hendrik liep naar het hondehok g[
0 Om voor Hector, den waakhond, te zorgen; gj
33 En Hector z'n zwaaiende, kwisplende staart gj
H Zei: „MorgenJ” g7
0 0
g{ En moeder liep naar het wiegje toe gj
g{ Om voor 't kraaiende kindje te zorgen; jsj
g[ En toen ze 't kindje uit 't wiegje nam, gj
0 Zei ze: „Morgen 1” gj
EI 0
gj De meester liet de kind'ren in g|
gj Om voor hun geleerdheid te zorgen; g{
gj Hij knikte ze allemaal vriendelijk toe gj
13 En zei: „Morgen!” gr
0 0
gj Maar toen de zon er genoeg van had gj
gj Voor heel de wereld te zorgen, g{
gj Toen zei ze — en allemaal zeiden het mee — gj
gj „Tot morgen!” gj
H E
g H
S H
H . E
gj 2. De Sneeuwklokjes. gj
0 . 0 De sneeuwklokjes stonden zoo dicht mogelijk bij elkaar, gj
gl Dan leek het tenminste wat minder koud. Want brr, wat was gj
gj het nog guur. gj
Ze zeiden tegen elkaar, dat ze het dom van zichzelf vonden, gj
g{ nu al boven den grond te zijn gekomen. Maar dan troostten gj
0 ze elkaar weer door te zeggen: „Daar zijn we immers voor.” gj
0 0
00 4 0000000000000000000000000000