‘Dat is het juist!’ klaagde de moeder. ‘Het is zo vaak.’
Op dat ogenblik kwam Jack fluitend uit school.
De moeder herstelde zich.
‘Begrijp je dat nou?’ zei ze tegen Rozijntje, alsof ze tegen een even oude vrouw sprak. ‘Zijn broertje is ziek en hij vraagt niet naar hem en hij fluit maar!’
Nu liep Rozijntje ineens warm.
‘Hij bedoelt het zo anders,’ zei ze onduidelijk.
‘Hoe weetje dat?’
Hoe ze dat wist?! Hoe kon ze nu in woorden zeggen, wat ze deze maanden bij kleine beetjes gezien had? Niet eens gezien! Alleen maar gevoeld!
‘Ik weet niet hoe ik het weet,’ haperde ze. ‘Ik denk, dat u het later wel zien zult, als hij wat groter is.’
Maar de moeder begreep ineens niet waarom ze zo met dit kind had staan praten, en keerde zich zonder een woord verder om.
Rozijntje had Lootje opgefrist vóór het slapengaan. Zijn bed rechtgelegd en alles neergezet wat hij nodig had.
Hij was nu wat minder koortsig dan vanmiddag en legde zich met een zucht van welbehagen op het koele kussen.
Toen bracht ze Jack naar bed, zachtjes en fluisterend.
Het fluisteren kwam alleen van haar kant, want Jack zei niet veel.
‘Zeg,’ waagde Rozijntje, ‘vind je het vervelend, als Lootje ziek is?’
‘Natuurlijk!’ klonk het nors en verdedigend.
‘Waarom?’ ging Rozijntje verder.
‘Nou zeg, vind jij het leuk, als Jupie bij jullie ziek is?’
‘Nee! Hou jij dan net zoveel van Lootje als ik van Jupie?’
‘Natuurlijk wel!’ zei hij kwaad.
‘Lootje is ook een schat!’ ging Rozijntje voort.
89