Op de vraag hoe het met hem ging, kon je van te voren het antwoord verwachten: ‘Best!’
Toen Rozijntje die eerste middag op zijn kamer was, begon hij zelfs een gesprekje met haar.
‘Nou hebben ze op school voorlezen. Vind je dat niet jammer?’
Rozijntje vond het heel erg jammer.
‘We zijn midden in een verhaal bezig. Zal ik het je vertellen?’
Maar Rozijntje wou absoluut niet, dat hij het haar vertelde.
Daar schikte hij zich gelaten in, al kon hij niet laten nog even te zeggen, dat het verhaal een molenaarszoon betrof.
‘Ga nu maar slapen,’ zei Rozijntje, een beetje ongerust. Want ze had Jupie haast nog nooit ziek meegemaakt en was bang, dat dit praten heel slecht voor hem zou zijn.
‘Ja. Maar moetje horen,’ begon Lootje weer.
Rozijntje legde hem de hand op de mond en voelde hoe droog en heet zijn lipjes waren.
‘Een beetje limonade?’ vroeg ze dadelijk.
‘Alsjeblieft,’ zei hij beleefd. Maar het drupje, dat hij dronk, voelde ze als een vriendelijkheid tegen haar.
Ze keerde zijn kussen om, dat zo warm geworden was. En toen hij weer indommelde, ging ze zacht de kamer uit.
In de gang liep ze haast tegen zijn moeder aan.
‘Hoe is hij nu?’ vroeg ze gespannen.
‘Lief!’ zei Rozijntje.
‘Dat is het juist!’ zei de moeder. En haar hese stem had alle vlakheid verloren. ‘Hij is altijd lief, maar als hij ziek is, is hij zo heel erg lief. Dan ben ik altijd zo bang.’
Tot Rozijntjes onuitsprekelijke schrik begon Lootjes moeder te huilen. En zij stond daar en wist niets, wist helemaal niet wat ze zeggen moest, want ze had er immers geen verstand van!
‘Het is niet erg,’ stamelde ze maar. En toen: ‘Hij is toch al vaker ziek geweest.’
87