dame wenste.
Ook dat nog! De dame!
Rozijntje fluisterde hem in arren moede haar geheim toe, dat ze een nieuwe jurk moest hebben, al wist ze niet, wat het die vriendelijke meneer aanging. En vóór ze verder denken kon en de beleefde klanken van de meneer verwerkt kon hebben, zat ze op een bank in een klein kamertje, dat omhoog gleed.
Een wee gevoel in haar maag deed haar een stil gebed opzenden naar Lea en tante Saar en desnoods naar juffrouw De Jong, om haar bij te staan in dit uur van beproeving.
Vóór het gebed ten einde was, hield het kamertje op omhoog te glijden, en het jongetje met de vele knopen op zijn borst schoof de deur van het kamertje open en zei:
‘Alstublieft.’
Toen stond Rozijntje te midden van allemaal jurken.
Behalve jurken waren er allerlei gordijnen waarachter wie-weet-wat gebeurde.
En uit de gordijnen en dwars tussen de jurken door schoven juffrouwen, die natuurlijk de lang verbeide winkeljuffrouwen moesten zijn.
Toen ging alles heel vlug in zijn werk.
Rozijntje vertrouwde haar geheim weer aan een juffrouw toe, liet gewillig de woordenketting van de juffrouw over zich heen gaan en stond tot haar eigen verbazing een ogenblik later aan de binnenkant van een gordijn. Moederziel alleen! Want de juffrouw was verdwenen.
Wat nu?
Stil en gelaten afwachten, en maar vast even, om op adem te komen, op de enige stoel achter het gordijn gaan zitten.
De juffrouw kwam al heel gauw terug met een stapel jurken over haar arm. En Rozijntje voelde, dat nu het ogenblik gekomen was om haar eigen jurk uit te trekken.
81