blijven liggen en weggraaien van de tafel was toch helemaal geen gezicht.
Ze zag aan een knik van mevrouw, dat ze wel weer gaan kon en liep zachtjes naar de deur, waar ze de deurknop in haar kleine hand nam. Maar het geld lag nog op tafel.
‘Roza,’ riep mevrouw haar terug, ‘je salaris nog!’
Salaris! Dat was een nieuw gezichtspunt. Dat maakte de zaak al heel anders dan geld. Maar toch lag het salaris nog op tafel.
‘O ja!’ knikte ze en een onzekere hand werd uitgestoken naar de uiterste tipjes van de papiertjes, die daar lagen.
Toen zei ze: ‘Dank u!’ en schoof zachtjes de kamer uit.
Mevrouw schudde het hoofd. Vreemd kind toch eigenlijk!
Maar Rozijntje dankte de hemel, toen ze weer heelhuids in de gang stond, met het papieren salaris in haar bevende vingers.
Toen holde ze naar boven.
Wegbergen nu en vanavond dromen, wat ze er mee doen zou.
Lang vóór de avond wist ze het natuurlijk al.
Dat éne houten doosje, dat ze altijd thuis op haar kamertje gehad had en waar ze in haar jeugd, toen ze nog vlechten en haarlinten droeg, haar strikken in bewaard had ’s nachts, dat werd als manga-seir-doosje bestemd. Daar ging het tiende deel in, en als er dan iets te geven was, voor armen of voor wat ze ook mooi vond om te geven, dan kwam het uit dat spaarpotje.
Heerlijk! Van zichzelf iets kunnen geven, niet van het geld van vader! Ze had zo echt het gevoel, dat het geld, dat in dit doosje zou komen, als ze maar eenmaal haar papiertjes gewisseld had, niet meer van haar was en helemaal klaar lag voor de dingen, waar ze iets aan geven wou.
Het zou wel lang duren eer het doosje vol was, want guldens waren kleiner dan haarstrikken. Maar wie weet?
En de rest?
Ja, de rest!
77