De onmogelijkste dingen stormden door haar hoofd.
Had ze iets verkeerds gedaan? Of juist iets erg goed? Of wou mevrouw haar zeggen, dat ze toch maar liever naar huis terug moest keren?
Ze had gelukkig niet lang tijd om er over na te denken, want vóór ze het wist stond ze met een hoogrode kleur en verschrikte ogen tegenover de altijd vriendelijke en altijd beeldig uitziende mevrouw.
Toen Rozijntje op tafel keek, wist ze waarvoor ze binnengeroepen was, en haar kleur, die eerst alleen over wangen en voorhoofd geweest was, strekte zich nu uit tot ver over de oren en tot diep in haar nek, met branderige speldeprikken onder het haar.
Op tafel lag geld. En ze begreep ineens, dat dat geld voor haar was.
Waarom had ze nu zo’n kleur? Ze had het toch zelf gewild! En ze had het toch juist zo enig gevonden om geld te verdienen. En toch wilde de kleur niet wijken.
‘Je bent nu een maand hier,’ hoorde ze mevrouws stem heel uit de verte tot zich komen. En met een handig gebaar schoof ze haar het geld toe.
Wat moest ze nu doen?
Het geld aan pakken?
Moest ze ‘dank u wel’ zeggen?
Zei je wel ‘dank u wel’ voor geld, datje echt verdiend had?
Maar zo zonder een woord kon je het toch ook weer niet aannemen.
Ze mompelde onverstaanbaar: ‘Dank u wel, mevrouw,’ maar liet het geld nog liggen.
Toen hoorde ze mevrouws stem iets zeggen van ‘heel tevreden’ en zo, en dat vond ze wel heel goed en best, maar tenslotte was dat niet de vraag, die haar bezighield. Ze moest alleen weten wat ze nu met dat geld beginnen moest, want daar op tafel kon het toch niet
76