HOOFDSTUK X
Twee vrijdagavonden
Tante Saar liep de hele dag rond met een gezicht als een onweerswolk.
Alles goed en wel - het was heel best, dat Rozijntje haar draai gevonden had, maar op vrijdagavond diende ze thuis te zijn.
Wat moesten ze nu? Moest zij nu moederziel alleen de gezelligheid geven aan dat beetje vrijdagavond, dat er nog over was? Jupie naar bed, omdat het veel te laat werd; Lea nu nog hier, maar over een paar weken ook al niet meer. En daar zat je dan! Jozef en Saar en Saar en Jozef! En Jozef kon Saar zitten aankijken en Saar kon Jozef zitten aankijken. Alsof er wat moois aan was.
Je moest wel wat over hebben voor die kinderen tegenwoordig. Het gezelligste in huis glipte je tussen de vingers weg.
Balletjes in de soep? Voor een gezelschap van niks? Ze dacht er niet aan! Als ze maar hun eten hadden en hun vrijdagavondsoep, dan mochten ze tevreden zijn. Alle aardigheid was er nu toch af.
Toen Jupie uit school kwam - Jupie, die tante Saar nog nooit met zo’n gezicht had aangetroffen - bleef hij haar ernstig en bezorgd staan aankijken.
‘Hebt U soms oorpijn?’ vroeg hij met meegevoel.
Want oorpijn was de enige heftige pijn, die hij kende, dus de enige pijn, waar hij meegevoel voor kon hebben.
Oorpijn? Hoe haalde dat kind het in zijn hoofd?
‘Hoe kom je daarbij?’ vroeg ze met al een beetje verhelderd gezicht.
Want als je tegen die jongen onbesjrieje sprak, dan knapte je vanzelf al op.
‘Ik weet niet,’ zei Jupie. ‘U zag er net uit of U oorpijn had. Maar nou niet meer.’
67