ineens aan haar voorbij die tijd, toen ze een meisje van dertien jaar geweest was en met haar stukje vlees diezelfde gang binnengestapt was om juffrouw De Jong te vragen hoe ze het kosjer moest maken; hoe ze met een kapot broekje van Jupie in diezelfde gang gestaan had om verlegen aan te kloppen en aan juffrouw De Jong te vragen hoe ze het heel moest maken.
Al de verlegenheid, al de kleinheid uit die lang geleden dagen legden opeens weer beslag op haar, en het was een bijna onhoorbaar tikje, waarmee ze haar komst aankondigde bij juffrouw De Jong.
Toch riep juffrouw De Jong: ‘Binnen!’ Want het was heel stil in haar huis en zelfs zo’n klein klopje op de deur was een gebeurtenis in de eentonige, regelmatige gang der dingen in dit keurige huis.
Rozijntje zat en frommelde aan haar jurk zoals ze eens aan Jupies kapot broekje gefrommeld had.
En juffrouw De Jong vroeg vriendelijk: ‘Wel?’, zoals ze in vroeger dagen vriendelijk ‘Wel?’ had gevraagd, als Rozijntje ten einde raad bij haar om huishoudelijke inlichtingen kwam.
‘Ik kwam u vertellen, dat ik van plan ben hier vandaan te gaan.’
‘O ja?’ vroeg juffrouw De Jong onschuldig. Maar ze wist het al lang.
‘En waarom?’
Ja, waarom? Rozijntje had van te voren helemaal niet bedacht, welke vragen juffrouw De Jong zou stellen. En het antwoord op deze vraag aan iemand als juffrouw De Jong was wel het moeilijk-ste wat haar gevraagd kon worden.
‘Ik wou... een betrekking zoeken ergens in de stad.’
Juffrouw De Jong zette haar lorgnet liggend op haar neus, zodat ze er makkelijk overheen kon kijken.
‘Heb je het bij je tante dan niet goed?’ Voor haar fantasie doemde een tante op, die slecht en onaardig was voor het jonge meisje, dat haar eigen kind niet was. Maar de goedmoedige, dikke
56