brengen, en nu moest hij nog blij zijn ook.
Hij keerde zich om.
‘Nee,’ zei hij kort en keek haar vlak in het gezicht.
En toen gebeurde weer dat wonderlijke, dat rare:
Hij was niet blij en wou niet blij zijn, maar Lea keek hem aan en toen ineens was hij wel blij. Hij werd vuurrood, ging vlak voor haar staan en zei zachtjes:
‘Ja hoor, ik ben wel blij, datje gaat trouwen.’
Toen liep hij hard de keuken uit.
33