en de smalle, lange gang door, en door de andere klas, en dan... dan naar de klas van de bovenmeester.
Haar hart bonsde in haar keel. Ze was al die tijd niet in school geweest, al die jaren nadat ze van school gegaan was. O, en wat heerlijk zag dat er allemaal uit, al die kinderen, die het plein opdraafden en schreeuwden en sprongen net als vroeger.
En meester, stond die daar niet precies als vroeger? Dat glimmende zwarte jasje, en dat gezellige bruine pijpje in z’n mond, en z’n kale bol met van achteren die krans van grijze krullen, - en z’n éne hand óp de rug, - en z’n mond waar geen lachje af kon, omdat hij immers aan het pijpje moest trekken, - en z’n ogen die aldoor schik hadden, - o, als meester honderd jaar werd, zou hij er nog zo uitzien, dacht Rozijntje, en toen hij twintig jaar was, moest hij er ook wel zo hebben uitgezien...
Nu was de schooldeur leeggedrupt. Meester overzag nog even het plein en ging naar binnen.
Even wachten nog... even wachten... Toen de meeste kinderen van het schoolplein weg waren, kwam ze uit haar hoekje te voorschijn, stak over, en ging de oude, vertrouwde klinkertreedjes op.
De gang in. Ze droeg geen klompen meer als vroeger, - bijna maakte ze een beweging om klompen van haar voeten te laten glijden en met een handige beweging onder de kapstok terecht te laten komen, - ‘haar’ kapstok, als vroeger!
Ze klopte aan de deur van de andere klas. Er zat een jonge meester in de klas, - die was er nog niet geweest in haar tijd, dus die hoorde niet bij school.
‘Dag, meneer’, zei ze. Niet: ‘dag meester’. Stel je voor, je smijt maar niet met de titel ‘meester’!
Door de glazen deur zag ze ‘meester’ zitten. Er waren schoolblijvers. Arme stumpers. Zij was ook wel eens schoolgebleven, en dan vond ze de rook van het pijpje altijd zo gezellig ruiken.
Ze klopte aan.
40