letters al lezen?’ en dan zei hij: ‘Ja, juffrouw, maar er staan geen klanken onder’, en als juffrouw de Jong dan haar hoofd geschud had over zoveel knapheid, dan at hij het pas op.
Juffrouw de Jong had al bij drie gelegenheden gevraagd, of hij die letters al kon lezen. Aan één kant was dat niet aardig, want ze moest zo iets toch eigenlijk onthouden, maar aan de andere kant was het iedere keer weer prettig om haar verbaasd te doen staan over je knapheid.
Er was nog iets leuks bij juffrouw de Jong. Dat waren de zilveren spulletjes. Die stonden onder een stolp, maar voor Jupie werd de stolp eraf genomen en hij mocht er zelf mee spelen, al waren ze ook van echt zilver.
Een kruiwagentje, een molentje, een schommeltje, en een heleboel meneertjes en mevrouwtjes uit de oude tijd, want juffrouw de Jong had de zilveren spulletjes van haar grootmoeder gekregen.
Och, maar ondanks de koekjes met de Joodse letters en de zilveren meneertjes en mevrouwtjes van juffrouw de Jong haar grootmoeder, vond Jupie het altijd toch maar een opluchting, als vader en Rozijntje uit sjoel thuis kwamen en hij in hun eigen kamer, - want op Sjabbos aten ze nooit in de keuken - weer hardop kon spreken en zonder twee woorden.
Sjabbosmiddag ging hij meestal met vader wandelen, en Rozijntje liep dan met haar ‘vriendin’.
De vriendin heette Ella, en ze noemde Rozijntje Roza.
Ze was een jaar ouder dan Rozijntje. Ze was veel groter en zag er veel mooier uit. Want haar jurken en mantels leken wel zó direct uit de stad te komen, en ze had gegolfd kort haar. Op Sjabbos golfde het erg mooi, door de week niet zo.
Rozijntje wist op die wandelingen niet veel met Ella te praten. Het was voor Ella ook niet leuk, om met zo’n jong ding als die Roza te moeten wandelen, maar ja, er waren geen andere Joodse meisjes.
32