Maar toen hij bij de schooi kwam, zag hij allemaal jongens met heel andere tasschen. En hij dacht:
„O, mijn tasch is anders dan de andere, — misschien vinden ze het wel een heel rare tasch.”
En ineens was al zijn blijdschap om oma’s cadeau weg, was al het mooie van de tasch af.
Hij nam om twaalf uur de tasch maar stilletjes weer mee naar huis, en liet alleen zijn koker en inktlap op school.
„Vonden ze je tasch mooi?” vroeg moeder.
„Daan vond hem mooi. Maar moeder, de andere jongens hebben heel andere tasschen. Ze zullen me uitlachen om die tasch.”
Moeder schudde lachend het hoofd. Die domme Petertje toch!
„Hebben ze je al uitgelachen?”
„Nee,” schudde Petertje, „maar ze zullen ’t later misschien nog doen.”
Toen de kinderen dien middag op school kwamen, stond juffrouw met een bedenkelijk gezicht bij de vensterbank een klein plantje te bekijken.
„Ik ben zoo bang, dat het niet goed gaat met dat plantje,” zei ze tegen de jongens. „Ik geloof, dat het daar geen goed plaatsje heeft. Ik zou het veel liever thuis in mijn huiskamer zetten.”
Ineens vroeg ze:
„Wie van de jongens zou het plantje vanmiddag om vier uur in zijn schooltasch naar mijn huis willen brengen?”
acöjöc
Dat was me ook een vraag! Allemaal natuurlijk! Alle vingers staken tenminste in de lucht.
„Ja, maar ’t moet heel voorzichtig, ’t Is zoo’n teer plantje.”
O, ze wilden allemaal wel voorzichtig genoeg zijn.
„Die gewone schooltasschen zijn eigenlijk wat te slap. Daar kon het plantje nog wel eens een duw of een stoot in krijgen,” dacht juffrouw na.
„Wacht! Petertje, jij had vanmorgen zoo’n mooie, groote, stevige tasch! Zullen we eens kijken of het bloempotje daar in kan?”