Toen ging de deur open en kwam Moeder binnen.
Jim bleef stokstijf staan met een plukje haar in de ééne hand, en de schaar open in de andere hand. Het was een raar gezicht, en als ’t niet zoo vreeselijk zonde van Jim z’n krullen was geweest, had moeder zeker moeten lachen. Maar nu lachte ze heelemaal niet.
„Ik knip mijn haar eventjes af,” begon Jim uit te leggen. „Dat zie ik,” zei moeder. „Jongen, wat zie je er uit!”
„Ik zal het wel bijknippen,” beloofde Jim.
„Dat geeft niets meer. Dat kun je niet. Je moet morgen maar zoo naar school.”
Jim schrok geweldig.
„Zóó naar school?”
Er kwamen dikke tranen in zijn oogen.
„Dat kan toch niet?”
„Ja, ik weet niet, wat ik er anders mee beginnen moet.”
Nu begon Jim te begrijpen, dat hij iets begonnen was, dat hij nooit goed af zou kunnen maken.
„Wilt u het bijknippen?” bedelde hij.
„Dat kan ik niet,” zei moeder. „Er zijn veel te erge kale plekken in.”
„En de kapper?”
„Ik weet niet. Ik denk, dat hij er ook niet veel moois van kan maken.”
„Zullen we ’t hem vragen?”
Ja, dat kon in elk geval.
De kapper schudde bedenkelijk zijn hoofd.
„Ik zal het heelemaal kaal