44
om de boom heen.
En ze zon-gen een lied-je.
En ze dans-ten om de boom.
Wat von-den de boo-men dat lief! „Wel, wel!” zei de ou-de boom.
„Daar ko-men die lie-ve, klei-ne meisjes ook al op mijn ver-jaar-dag.
Wel, wel!”
Maar de klei-ne meis-jes ver-ston-den er niets van.
Ze wis-ten niet eens, dat boo-men met el-kaar kun-nen pra-ten.
ii. Kok.
Ik weet wel, als ik groot ben, Wat ik het lief-ste word: Een kok wou ik dan we-zen, Met wit-te muts en schort.