keer en de volgende dag met zo’n strak gezicht deed rondlopen. Terwijl ze mechanisch haar werk deed de volgende dag, was er één punt, waar haar gedachten telkens heen dwaalden:
Jehoedit was de enige niet, die haar haatte omdat ze een tsabre was en het altijd goed had gehad. Waarom zou Jehoedit de enige zijn? Zij had het toevallig hardop gezegd, — maar al die anderen, die hadden toch óók door bossen gezworven en beesten doodgemaakt om te kunnen leven en over grenzen gekropen, — en hoe-velen liepen er niet rond met een ingebrand nummer op hun arm? Ze kende het nummer van Jehoedit nu uit haar hoofd, omdat ze er haar ogen niet af had kunnen houden sinds ze dat alles uitgeschreeuwd had: een driehoek en 21953. Maar al die andere nummers op al die andere armen, — en die moesten haar allemaal haten, omdat zij geen nummer had en al die jaren door haar eigen lieve mensen omgeven was geweest.
Ze kon hier niet blijven, hier, waar ze zich schaamde voor het vele, dat ze had. O, en er was modder van de regenbuien van de laatste dagen, bruine, zuigende, diepe modder, en haar taak van deze week was juist het meest vieze werk, dat je kon bedenken: de w.c.’s schoonhouden. Waarom gaven ze haar juist dit vieze werk, nu ze eergisteren voor de radio had gezongen? Als je voor de radio had gezongen had je recht op ander werk dan dit. Ze vergat dat er thuis minstens net zoveel modder lag als hier, en dat dit vieze werk toch door iemand gebeuren moest, en dat iedere chawéra het wel eens opgedragen kreeg, of ze goed kon zingen of niet. Ze kon niet over de rand van haat en modder en vies werk heen kijken, en daarom zat het voor haar vast aan hier, — aan hier, waar ze niet blijven kon omdat zij de enige tsabre was, en omdat ze hier voor ’t eerst haat ontmoet had, en omdat de modder zo diep was, en omdat ze haar na haar optreden voor de radio de w.c.’s lieten schoonmaken.
Tegen het eind van de morgen wist ze het: ze zou haar werk afmaken, — want je kon de w.c.’s toch niet vies achterlaten, — en dan zou ze weglopen, naar huis. Het was best te lopen, want je kon hier de achterkant van de rotsen van thuis zien. Geen muil-
68