in kibboetsiem met oudere kinderen, in kinderhuizen en kinderdorpen. Wat hij zag en wat hij vond, bracht hij aan de opvoedings-raad over; het beste wat er zou worden gevonden, zou de plaats zijn, waar Tirtsa haar opvoeding zou voortzetten, — zoals in alle kibboetsiem in het hele land voor de kinderen altijd het beste werd uitgezocht.
„Van jullie moet ons land het later hebben,” werd er zo af en toe gezegd. Misschien waren de kinderen daardoor zo tsabre-achtig geworden: wat erg zelfbewust, en gewend dat het beste voor hen werd uitgezocht, — maar ook: al vroeg wetend, dat er een groot karwei op hen wachtte.
Met een zwaar hart zag Tirtsa al die voorbereidingen aan. Ze wilde niet van huis, nu niet en nooit. Het was immers goed in de kibboets, en ze zou immers haar plaats innemen tussen de werkers, als ze er oud genoeg voor was! Ze wilde niet van vader en moeder en grootmoeder weg, en nog minder van de kinderen en van de kleine, vertrouwde school. Ze wilde ook niet meer leren dan ze hier te weten kon komen; dat was haar net genoeg om een bruikbare chawéra te worden, — en ze had geen hoger plannen dan een bruikbare chawéra te worden. Die opvoedingsraad met zijn grote plannen, — omdat ze de oudste was natuurlijk, en altijd het wonder van de kibboets moest blijven!
„Zorgen jullie nou dat die plannen niet doorgaan,” zei ze tegen vader en moeder. „Jullie hebben toch elk een stem in de vergadering van chawériem!”
„Wat zijn twee stemmen op de honderdzestig,” zei moeder. „En bovendien, als de opvoedingsraad aan de vergadering uitlegt dat dit het beste voor je is, zullen ze allemaal vóór stemmen. Wij ook, — niet vader?”
„Jullie zijn allemaal tegen me. Als ik nou niet graag van jullie weg wil, dat is toch een teken, dat het hier goed voor me is?”
Vader lachte.
„Als het zó was, kon de opvoedingsraad wel opdoeken. Dan zouden we alleen maar hoeven doen, wat de kinderen graag willen en hoeven laten, wat ze niet graag willen, want dat was dan goed
41