45
net om-ge-keerd als wij.
Als het dag was slie-pen ze.
En als het don-ker werd, wa-ren ze wak-ker. Dat doen al-le ka-bou-ters.
„Kom,” zei Hum-pie op een a-vond.
„We moe-ten weer eens uit gaan om te wer-ken.”
„Goed,” zei-den Fum-pie en Dumpie.
En toen gin-gen ze uit.
Hum-pie droeg een schep-je.
Pum-pie droeg een hark-je.
En Dum-pie reed een wa-gen-tje.
Ze wil-den het bosch net-jes op-rui-men.
De bla-den op den grond bij el-kaar har
ken, en ze op-schep-pen en in den wa-gen doen.
Na een poos-je wa-ren ze hard aan het werk.
„Och,” zei Pum-pie op eens, „daar ligt een klein, jong vo-gel-tje op den grond.”
5.